Birma-Siam Spoorweg

De Birma-Siam Spoorweg is de beruchte spoorweg tussen het toenmalige Birma (thans Myanmar) en Thailand. Deze verbinding werd in De Tweede Wereldoorlog in opdracht van de Japanse overheersers aangelegd door bijna 225.000 dwangarbeiders en krijgsgevangenen. Ongeveer 100.000 van hen hebben dit niet overleefd. Met recht noemt men de spoorweg ook wel de ‘Dodenspoorweg’.
Tijdens de aanleg van deze spoorweg stierven ook ruim 3.000 Nederlandse krijgsgevangenen die destijds begraven werden langs de Birma-Siam spoorweg. Na de oorlog werden zij herbegraven in Birma en Thailand.

De oorlog in Azië
De oorlog in Europa gaf in het Verre Oosten Japan de gelegenheid aan verdere uitbreiding van haar grondgebied te werken. Gedeelten van Oost-China waren al bezet en Korea was in 1910 geannexeerd.
Japan had de ogen gevestigd op Hongkong, Thailand, Malakka, de Filipijnen, Singapore en Nederlands-Indië. Op 7 december 1941 werd met de aanval op de Amerikaanse vlootbasis Pearl Harbor het offensief ingezet. Kort daarna had Japan het beoogde gebied in handen. Toen werd begonnen met het opbouwen van een sterke verdedigingsmacht.

De Birma-Siam Spoorweg
Om het omvangrijke Japanse leger in Birma in stand te houden ontstonden al snel plannen om de verbindingen met dit land te verbeteren. Deze liepen aanvankelijk via een gevaarlijke zeeroute en over wegen die bij lange na niet geschikt waren voor zwaar transport. Van een goede aanvoerroute was dus zeker geen sprake.

Men besloot de bestaande spoorweg in Birma van Rangoon naar Moulmein uit te breiden met een verbinding naar Bangkok in Thailand. Deze uitbreiding bestond uit de aanleg van 415 kilometer nieuwe spoorweg. Dit plan was niet eenvoudig uit te voeren. Het traject liep door bergachtig gebied en dichte oerwouden. Het tropisch klimaat was zeer zwaar voor dwangarbeiders.

Voor de werkzaamheden maakten de Japanners onder andere gebruik van krijgsgevangenen uit de strijd in Zuidoost-Azië. Vanaf juni 1942 werden zij regelmatig in grote groepen vanaf Java, Sumatra en Borneo naar Thailand of Birma gebracht. Ook uit Birma, Thailand, Maleisië en Nederlands-Indië werden grote groepen van de bevolking als dwangarbeiders ingezet voor het werk aan de spoorweg.


Het werk

De Japanners wilden de spoorweg in 14 maanden gereed hebben. Dit was geen eenvoudige opgave, gezien de omstandigheden. Zo werden bruggen met krammen en touw in elkaar gezet. Het talud van de spoorweg bestond bijna alleen uit zand. Na de moessonregens moesten dan ook vele stukken in het traject opnieuw worden aangelegd.

De spoorweg kwam gereed in oktober 1943. Vanaf dat moment bestonden de werkzaamheden uit onderhoud en het repareren van de schade die door de geallieerde bommenwerpers werd toegebracht. Omdat de werkkampen vaak gelegen waren naast vitale punten van de spoorweg, ook vanwege strategische redenen, vielen tijdens een bombardement veel slachtoffers en gewonden onder de dwangarbeiders. De Japanse leiding gaf echter geen toestemming de kampen te markeren.

De omstandigheden
De omstandigheden waaronder de krijgsgevangenen en andere dwangarbeiders moesten werken, waren zeer erbarmelijk. De Japanse leiding eiste van ieder kamp een bepaald percentage aan mankracht voor de werkploegen. Dit had tot gevolg dat hiervoor vaak ook zieken en totaal werkongeschikten aangewezen werden.

De voedselvoorziening was slecht. De aanvoer van groenten, rijst en andere benodigdheden was onregelmatig en ontoereikend. Doorgaans waren de levensmiddelen bij aankomst al bedorven. Af en toe kon het rantsoen aangevuld worden met wat aankopen bij de plaatselijke bevolking of een enkel Rode-Kruispakket dat de kampen bereikte. Na de oorlog bleek dat de magazijnen langs de spoorlijn vol zaten met levensmiddelen.

Ook op medisch gebied waren de voorzieningen ontoereikend. Zieken werden ondergebracht in eenvoudige bamboehutten, de ‘kampziekenhuizen’. De basishospitalen waren in de hoofdkampen gevestigd. Zeer ernstig zieken werden afgevoerd naar deze kampen. Eigenlijk was er van afvoeren geen sprake, want zieken en gewonden moesten met elkaar de tocht zien te volbrengen. Deze reis was meestal niet gemakkelijk. Vervoer werd niet geregeld. Men reisde met de weinige middelen die op dat moment aanwezig waren: een boerenkar of een bootje, maar ook ging men vaak te voet.

Medische instrumenten en medicijnen waren nauwelijks voorhanden, waardoor de artsen meestal moesten improviseren. Ziekten als malaria, cholera, dysenterie, tropische zweren en tyfus maakten dan ook vele slachtoffers onder de dwangarbeiders.

Aanvankelijk werden de doden langs de spoorweg begraven. Na de oorlog zijn zij begraven op drie erevelden: Chungkai en Kanchanaburi in Thailand en Thanbyuzayat in Birma. De aanleg van deze erevelden gebeurde op initiatief van de Commonwealth War Graves Commission (CWGC). Dit is de Britse zusterorganisatie van de Oorlogsgravenstichting, verantwoordelijk voor het inrichten en onderhouden van de oorlogsgraven van landen uit het Gemenebest. Het onderhoud van de Nederlandse graven op hun erevelden wordt, in overleg met de Oorlogsgravenstichting, door deze organisatie verzorgd.

Na de oorlog
Na afloop van de oorlog kon het dodental worden opgemaakt. Ongeveer 13.000 krijgsgevangen stierven tijdens de aanleg van de spoorweg: hoofdzakelijk ten gevolge van uitputting, ziekte en ondervoeding. Onder hen 7.000 Britten, 2.800 Australiërs, 131 Amerikanen en bijna 2.800 Nederlanders. Ook meer dan 85.000 Thaise, Birmaanse, Maleisische en Indonesische dwangarbeiders hebben de verschrikkelijke omstandigheden niet overleefd.

In totaal heeft de spoorweg het leven van bijna 100.000 mensen gekost. Vanaf het begin van de werkzaamheden in 1942 tot aan de bevrijding in augustus 1945 stierven per dag gemiddeld 75 arbeiders. Niet voor niets zegt men dat elke dwarsligger van deze 415 kilometer lange spoorweg een dode symboliseert.

Het aantal Nederlandse oorlogsslachtoffers op de erevelden bedraagt:
Thanbyuzayat 621
Kanchanaburi 1896
Chungkai 313

Met dank aan de Oorlogsgravenstichting voor de tekstbijdrage.